Maar de nevel nam toe in de namiddag en Tim Jacobs moest nog een grote afstand stappen. Toen Tim diezelfde dag ‘s morgens in Bagnères-de-Luchon zijn ogen openwreef toen hij uit zijn tentje kroop, bleek dat er die nacht, halverwege augustus, op het dak van de Pyreneeën sneeuw was gevallen.
‘Het weer in die bergen is grillig en onvoorspelbaar, een kompas en vuurpijlen zijn onmisbaar en ga nooit alleen wegens de beren,’ stond in zijn reisgids.
“Allemaal flauwekul,” dacht Tim.
“Deze voettocht gaat mijn kroonjuweel worden. Ik laat mij niet afschrikken.”
Ondertussen was God Tim goedgezind geweest door het witte tapijt te laten smelten en liep hij op de Col de Taons de Bacanère. In minder dan een kwartier zag Tim nog slechts enkele meter ver. De mist zorgde ervoor dat hij doornat werd. Een welgekomen afkoeling want het zweet was reeds van hem afgestroomd als enorme watervallen. Het gewicht van de rugzak, tent en slaapzak, en de stevige helling, lieten zijn lijf beleven dat het heet was ondanks de vriestemperaturen. Grenspaal na grenspaal kwam in zicht. Bij ieder betonblok met opschrift ‘Frankrijk - Spanje’ dacht hij aan de top te komen, maar het ging steeds verder omhoog.
“Ai!” schreeuwde hij, toen hem een pijnlijke kramp in zijn rechterbil overkwam.
Bij elke stap leek het wel of zijn bilspier te kort was.
“Jacobs. Verder gast. Geen andere optie. De cabane (*) wacht. Hier ga je niet sterven. Terug naar het dal is te ver. Dat haal je nooit voor de nacht toeslaat. Verder.”
Met longen die naar adem smachtten van uitputting en de pijn verbeten in zijn bil, steeg Tim plots boven de wolken uit. De hemel ging open en een felle zon schitterde aan een stralende blauwe lucht. Tim stond ineens op een hoogte van 2.193 meter. De Pic de Bacanère.
“O! Prachtig hier. Wat een prestatie, en dat op je laatste tocht Jacobs, geen beter afscheid mogelijk,” zei hij vol trots tegen zichzelf.
Voorbij de top ging het bergaf. Aan een splitsing wist Tim niet welke richting uit. De roodwit markering van het pad was spoorloos. Tim koos voor het pad bergafwaarts. Een eind verder werd twijfel zekerheid en Tim besloot terug te keren. Nu moest hij opnieuw klimmen.
“Jacobs, niet teveel tijd verliezen. Je moet voor zonsondergang de cabane bereiken,” want die nacht opgepeuzeld worden door een beer, dat zag Tim niet zitten. Hij stelde zich de dood wel anders voor. Terug aan de splitsing gekomen, keek hij in zijn boekje en raakte nog meer de kluts kwijt. Tim besloot de andere richting te proberen. Een afgrond. Hier kon hij niet verder.
“Moet ik dan weer opnieuw naar die splitsing?” ging het wanhopig door zijn gedachten.
Paniek overmeesterde hem. Hartkloppingen en koud zweet, tranen druppelden op zijn wangen. Hij smeet zijn rugzak weg en plofte moedeloos neer op de grond.
“Lieve Heer, is het mij dan echt niet gegund? Geef mij rust alstublieft?”
Plots zag hij boven het hoge gras, op een bergflank, iets uitsteken. Het leek wel het roodwit teken, maar door de zon die er pal op scheen was hij niet helemaal zeker. Hij besloot zich een weg te banen door het hoge gras. Bleek dat hij het dan toch juist had gezien. Enkele opgestapelde keien met de roodwit streep lagen daar. De woorden ‘gras’, ‘noorden’ en ‘kompas’ uit zijn reisgids werden hem meteen duidelijk.
“Jacobs. Stomme aap, je had een kompas moeten meenemen,” vloekte hij tegen zichzelf.
Tim slingerde dwars door het grasveld zonder één merkteken te missen.
Wat verder. Links was een afgrond. Rechts zocht Tim tevergeefs naar een houvast. Door de zware rugzak verloor hij zijn evenwicht. Tim zag zijn einde al komen, met een hart dat driemaal oversloeg, maar kon zich nog net vastgrijpen aan een tak die net niet brak. Hij klauterde verder tot aan de smalle kam Crête de Cigalères om dan in een stevig tempo via de Col d’Escot d’Aou naar beneden te gaan.
“Tijd genoeg verloren Jacobs, uw beloning wacht.”
Plots schrok hij op: “Godverdomme!”
Op het smalle pad tussen het dichte struikgewas sprong een beest weg onder zijn voeten. Beelden van een slang of eender welk afschuwelijk beest flitsten razendsnel door zijn hoofd. Tim ontdekte dat het een gewone bruine kikker was.
Honderden meters lager aan een drooggevallen bron moest Tim een steile helling vol alpenroos af. Na kort gedaald te hebben, werd hij helemaal gek.
“Alpenroos. Overal alpenroos. Ik heb geen spoor meer. De cabane, waar is die cabane? Ik zag ze daarnet nog. Ik wil geen alpenroos. Verdomme, ik wil die cabane zien!”
Modder begon plots onder zijn voeten weg te glijden. Alles greep Tim vast: alpenroos, gras, losse stenen, slijk, netels, doornen… Alles schoof voorbij. Tientallen meters lager kwam hij tot stilstand.
“Waar ben ik? Waar is die cabane?” bliksemde in zijn hoofd, terwijl hij zichzelf vermande.
De tijd verstreek alsof iemand handmatig de klok verder draaide, dus snel trok Tim verder, steil naar beneden door dicht struikgewas, langs takken, over rotsen en diepe grachten. Alles was overwoekerd met alpenroos. Tims rugzak bleef dikwijls ergens haken. In de verte dacht hij de cabane opnieuw te zien, maar door de opkomende mist was hij daar niet helemaal zeker van. Tim kwam nog terecht op een kleine platte open ruimte. Tussen hem en de cabane in de verte, raasden twee bergriviertjes het donkere struikgewas in, de eindeloosheid tegemoet.
“Ik zit hier ingesloten,” spookte herhaaldelijk door zijn hoofd.
“Ik zit hier ingesloten, verdomme. Hoe geraak ik hier weg? Niet, Jacobs. Zet uw tent op. Morgenvroeg heb je een betere kijk op de situatie. Je kan nu niet meer helder denken.”
Enkele tellen later lag Tim total loss in zijn blauw tentje van slechts een halve meter hoog en iets langer dan de eigen lichaamslengte, aan zijn voeten was nog net plaats voor zijn rugzak.
“Nu ben ik echt diep gegaan. Ja Jacobs, dat is afzien.”
Zelfs de kracht en de moed ontbraken hem om nog iets te eten.
“Beesten deze nacht wil ik absoluut vermijden.”
Troosteloos bekeek Tim zijn waterfles. Minder dan een halve liter. Hij kon wel drie maal zoveel leegdrinken. Eén grote slok liet hij nog over.
“Voor morgen Jacobs. Voor morgen. De grote dag.”
De schemer trok over Tims tent en maakte plaats voor het maanlicht. Tim lag al snel in zijn slaapzak te rillen. De kap van de slaapzak was tot over zijn oren getrokken, maar door zijn natte kledij die aan zijn lijf plakte, koelde Tim helemaal af en kreeg hij het steeds kouder. Zijn ogen viseerden een schaduwstreep die zich op het dak van zijn tent aftekende.
“Slang? Een gevallen tak? Neen, dat kan niet. Slijmspoor van een slak? Ja, dat moet het zijn, hier zaten veel slakken daarstraks. Of toch een slang? Jacobs je wordt gek, doe normaal. Toch een slang?”
De slaap overmeesterde uiteindelijk de spoken in zijn hoofd.
De stappen en grommen van een dier weerklonken plots rondom Tims tent. Een schreeuw in stilte sidderde door elke lichaamsvezel van Tim.
“Beer? Everzwijn? Beer? Everzwijn? Beer?”
Tim werd waanzinnig. Elk geluid kwam als de dood op hem af. Geen enkele spier of pees aan zijn lijf durfde nog te bewegen. Zijn adem werd vreeswekkend stil gehouden. Het bloed klopte in zijn slagaders als een voorhamer op een aanbeeld.
“Geritsel? Dat beest? Wind? Beer? Hij zoekt mijn eten? Beer?”
Elke bewegende rimpel in Tims tentzeil werd paniek.
“Hier wil ik niet aan mijn einde komen? Gsm? Aan mijn voeten. Niet bewegen. Gsm staat af. Niet bewegen. Laten liggen die gsm. Niet bewegen. Wie gaat mij op deze hoogte vinden? Niet bewegen.”
Met een gapende holte in zijn buik en uitstulpende ingewanden, deed Tim met zijn resterende en geheel bebloede arm nog pogingen om zijn gsm te grijpen, net niet, de beer stortte zich opnieuw razend op hem, zijn gsm net niet... Deze taferelen dwaalden de ganse nacht door elke hersencel, half in slaap half wakker.
Geen mist. Geen dauw. Prachtig zicht. In de ochtend verkende Tim hoe hij het best bij de cabane kon geraken en ging dan meteen eropuit. Boven een afgrond daalde hij via de flank van het kleine plateau, schuin naar beneden langs rotsen, water, hoge grassen, struiken, takken… Na tien minuutjes merkte Tim dat hij vlak bij het bewegwijzerd pad was van vorige dag. En al even snel stond Tim oog in oog met zijn bestemming: Cabanes des Courraus.
“Het is u gelukt Jacobs. Het zijn twee cabanes. Je kan nog kiezen. Dank u Lieve Heer.”
Tim legde zich neer in één van de cabanes. Zijn laatste slokje water had alles doorgespoeld. Zijn moorddadig doodsvirus werd weggespeeld met zijn iPod.
“I see trees of green. Red roses too… And I think to myself, what a wonderful world… I see skies of blue. Clouds of white… And I think to myself, what a wonderful world… The colours of the rainbow so pretty in the sky… I see friends shaking hands, saying ‘how do you do?’, they’re really saying ‘I love you’... Yes, I think to myself, what a wonderful world.”
De pijn van zijn ziekte voelde Tim allang niet meer.
“Slaapwel Tim, je hebt je vrijheid verdiend jongen,” fluisterde hij tegen zichzelf.
Met zijn beiden handen omklemde hij een foto van zijn twee kinderen.
“Jullie zijn mijn twee engeltjes. Tot later,” en zegt nog zacht: “Dank u Lieve Heer.”
En Tim sloot zijn betraande ogen.
“And I think to myself, what a wonderful world.”
(*) Cabane: eenvoudig hutje, veel voorkomend in de Pyreneeën en gebruikt door trekkers om te overnachten.
27.07.2013 | Thierry Hanan Scheers (2008) | Beeld: Thierry Hanan Scheers
Reisverhalen |
---|
|
Lees en bekijk ook deze:
| Frankrijk meest populaire reisbestemming in 2015 | Kortnieuws
| Roadtrip langs de Alpen | Reportage
| Roadtrip langs het Meer van Genève | Reportage
| Roadtrip langs de Jura | Reportage
| Roadtrip langs de Vogezen | Reportage
| Charmes en troeven van de Franse Opaalkust | Reportage
| Corsica in Frankrijk | Foto
| Rodez - een vergeten stukje Frankrijk | Reportage
| Goedkoper door Frankrijk met iDTGV | Opinie